De Morgen van dinsdag 27 november 2012 besteedde heel wat aandacht aan het drama dat zich de dag ervoor in Bangladesh afspeelde, en zich feitelijk nog steeds afspeelt. Je zult je de berichtgeving wellicht nog herinneren: in Dhaka vielen er 112 doden bij een brand in een textielfabriek waar de leidinggevenden niet de nodige maatregelen hadden getroffen om brandveiligheid te garanderen. De schrijnende werkomstandigheden werden met deze ramp pas echt goed duidelijk: naast gebrekkige brandveiligheid en slechte werkomstandigheden weigert de kledingindustrie in Bangladesh haar in totaal ruim 4 miljoen werknemers van een waardig inkomen te voorzien. Terecht wees hoofdredacteur Yves Desmet daarop in zijn redactionele standpunt de hele textielindustrie met de vinger om haar businessmodel waarin “meer op lage prijs dan op kwaliteit gespeeld wordt. Niet alleen de kwaliteit van het kledingstuk, maar ook de kwaliteit van de omstandigheden waarin het gemaakt wordt.” Desmet legde hierbij de nadruk op de verantwoordelijkheid van zowel kledingbedrijven als die van individuele consumenten: “Want we weten eigenlijk verdomd goed tegen welke menselijke kostprijs dat soldenkoopje in onze handen is gevallen.”
En meer dan terecht werd de fabrieksbrand op dezelfde dag in een achtergrondartikel in De Morgen door Rik van Puymbroeck verder gesitueerd binnen de context van een straatarm land, dat een van de grootste kledingproducenten ter wereld is en levert aan alle grote ketens die in onze Europese stedelijke winkelstraten terug te vinden zijn: H&M, C&A, Carrefour, Zara, Berschka, Massimo Dutti, en ga zo maar door. Van Puymbroeck liet in zijn artikel Ben Vanpeperstraete – coördinator van de Schone Kleren Campagne in België – aan het woord over de arbeidsomstandigheden waarin kleding voor de Westerse markt wordt gemaakt in landen als Bangladesh en Cambodja. Door de lage beloning voelen mensen zich namelijk genoodzaakt overuren te maken, “in fabrieken waar soms middeleeuwse werkomstandigheden heersen: hele hoge temperaturen, lange dagen, weinig pauzes, amper tijd om naar het toilet te gaan, hygiëne nul. … De vraag was niet of dit [de fabrieksbrand] ooit zou gebeuren, wel wanneer het zou gebeuren. De grote kledingmerken zijn mee verantwoordelijk.” Vanpeperstraete erkent dat H&M wellicht de meeste inspanningen doet om het debat over de kledingindustrie aan te gaan. Maar tegelijkertijd blijft H&M, zoals vele andere kledingmerken, vasthouden aan te lage minimumlonen. Duidelijk is dat westerse bedrijven misschien wel inspanningen willen doen, maar niet te veel, zo concludeerde van Puymbroeck.
Van de kledingbedrijven moeten we dan ook geen heil verwachten. Zij zijn immers de grote spelers op een geglobaliseerde kapitalistische markt, die voordeel hebben bij de verplaatsing van hun productie en arbeid naar de lage loonlanden. Over correcties op de grofste uitbuitingen willen zij eventueel wel mee nadenken (denk bijvoorbeeld aan het 2013 Conscious Talk Fashion Event van H&M - http://new.livestream.com/accounts/2176053/events/1985190), maar niet over radicale oplossingen vanuit een visie op sociale gelijkheid en rechtvaardigheid op globaal vlak. De vrije markt kan zichzelf niet reguleren, dat is allang duidelijk, en heeft daar het radicaal ingrijpen van overheden voor nodig. Naast het bevragen van onze eigen overheden rond mogelijke interventies in de kledingindustrie op het vlak van wettelijke regelgeving en toezicht en het belastingstelsel, moeten we inzien dat ook ons individueel consumentengedrag om politieke keuzes draait. Het maken van bewuste keuzes op het vlak van kledij kan verschillende vormen aannemen, zoals tweedehands of ‘schone’ kledij aanschaffen, of onder familie en vrienden aan kledingruil te doen.
Terwijl deze problematiek door verschillende actoren terecht wordt aangekaart en bedrijven en consumenten op hun verantwoordelijkheden worden gewezen, vergeet men echter vaak om na te denken over het gegenderde karakter van de uitbuiting in de kledingindustrie. Dat terwijl op foto’s en reportagebeelden is gebleken dat het overgrote deel van de werknemers in de kledingindustrie in de lage loonlanden jonge vrouwen zijn. Tegelijkertijd zullen we ook moeten erkennen dat westerse kledingbedrijven zich grotendeels op vrouwen als consumenten richten, waarbij kledingkeuzes worden gepresenteerd als een hoog goed op het vlak van individuele zelfexpressie en emancipatie.
Dit eenvoudige inzicht roept complexe vragen op naar de interactie tussen globalisering, kapitalisme, arbeid en man-vrouw verschillen in een postkoloniale context. We zien hier een verband tussen de condities van vrouwenlevens in verschillende werelddelen die in de geglobaliseerde wereld weliswaar voor het blote oog onzichtbaar zijn, maar niettemin meer en meer met elkaar verbonden zijn. De fysieke afstand tussen Europa en Azië is groot, wat betekent dat de kans zeer klein is dat vrouwen die shoppen op de Antwerpse Meir ooit direct in aanraking zullen komen met de arbeidsters in Zuidoost Azië die hun kleding hebben vervaardigd. In deze zin zijn de reële verbindingen onzichtbaar. Sarah Bracke (2002) wijst met betrekking tot deze kwesties op het feit dat in kritische discussies over de huidige wereldorde Noord-Zuid tegenstellingen en klassenverhoudingen centraal staan, maar dat in zulke analyses zowel seksueel verschil als etniciteit makkelijk naar de achtergrond verdwijnen. Zij acht het echter cruciaal om deze assen van machtsongelijkheid te onderzoeken om tot een beter begrip van onze wereldorde te komen. De feministische traditie denkt juist vanuit de concrete levens en lichamen van vrouwen. Bracke stelt dan ook voor om vragen te stellen vanuit de positioneringen van de machtige en machteloze lichamen:
“Over wiens lichamen hebben we het? Welke lichamen zijn ‘het volk’? Welke lichamen staan op de G8-groepsfoto? Welke lichamen kunnen geld, eigendom, zichzelf bezitten, en welke niet? Welke lichamen moeten vruchtbaar zijn, welke mogen dat niet? Wiens handen worden gezocht om computers in elkaar te steken (snel, klein, handig en goedkoop) en wiens handen gebruiken de computers? Welke lichamen mogen welke grenzen oversteken (en in welke richting)? Welke lichamen krijgen documenten (verblijfsvergunningen, visa) en welke niet? Welke lichamen hebben mensenrechten? Burgerrechten? Consumentenrechten? Welke lichamen komen op straat om te protesteren, en welke (kunnen) niet? Welke lichamen bouwen wegen en huizen, en welke wonen erin? Welke lichamen gebruiken welke technologie? Welke lichamen hebben toegang tot genoeg calorieën, en welke niet? Welke lichamen zijn vervangbaar? Welke lichamen zijn verzekerbaar? … Begin met de geografie die het dichtste bij is, die op de meest fragiele manier materieel is.”
Ik wil tot slot nog even stilstaan bij de onzichtbare maar erg reële verbanden tussen vrouwenlevens van ‘hier’ en ‘ginder’. Een groeiend inzicht in de betekenis en impact die ons handelen in onze eigen lokale context kan hebben voor vrouwen aan de andere kant van deze wereldbol, leidt idealiter tot het maken van meer bewuste keuzes in ons eigen doen en laten. Het consumeren van kleding op een manier dat het in ieder geval niet bijdraagt aan de grove ongelijkheid tussen vrouwen wereldwijd, is een eerste stap en een van de vele mogelijke stappen om op individueel vlak belangrijke politieke keuzes te maken. Keuzes die, als ze genomen worden door meer en meer bewust wordende consumenten, kunnen bijdragen aan een meer sociaal gelijke werkelijkheid. Druppels op een hete plaat van de kapitalistische uitbuiting en ontmenselijking van arme vrouwen in Zuidoost Azië.
Het is echter minstens zo belangrijk om verder na te denken over feministisch collectief politiek protest tegen de wantoestanden ten behoeve van onze kledinggarderobe. Onderzoek naar campagnes rond de klimaatverandering heeft immers gewezen op de contraproductieve effecten van de nadruk die overheden en NGO’s leggen op individuele levensverandering. ‘Groene’ consumptie zou volgens vele van zulke campagnes dé manier zijn om als individu mee te helpen om de klimaatcrisis op te lossen. Door een te grote focus op individuele acties voelen mensen zich echter machteloos – net vanuit de terechte gedachte dat een verandering op het vlak van het individuele leven weinig tot geen impact uitoefent op de klimaatverandering.
Hetzelfde geldt voor de impact van individuele kledingconsumptie op de geglobaliseerde kledingindustrie. De slogan ‘het persoonlijke is politiek’ kent een lange feministische traditie. Maar individuele keerpunten worden vooral gedragen in een collectieve beweging die nadenkt over de verdere mogelijkheden van zowel individuele als collectieve verandering – en ook die brug slaan vanuit het persoonlijke/privé naar het politieke/collectieve is een feministische traditie.
We moeten niettemin blijven geloven in het feit dat we het verschil kunnen maken, zowel individueel als collectief, voortgedreven door “het verlangen naar nieuwe werkelijkheden voorbij dominantie en onderdrukking”. Want daar gaat feminisme over.
Met dank aan Merel Terlien en Tijl Lathouwers en de redactie van de Feministische Blog voor het meedenken over en bijdragen aan dit artikel.
Voor meer informatie over schone kleren en beleid van modeketens omtrent de arbeidsomstandigheden in de toeleveringsketen: http://www.schonekleren.be/Bedrijven/modekleding.htm Tips voor schone Britse kledingwinkels – sommigen zijn ook in België of Nederland te vinden: http://www.alotoforganics.co.uk/cats/clothes.php
Oxfam Solidariteit runt tweedehandswinkels in Belgie waar o.a. kleding en electronica wordt verkocht. De opbrengst van deze winkels gaat rechtstreeks naar de werking van Oxfam in ‘het Zuiden’: http://www.oxfamsol.be/nl/-Tweedehands-.html
Bronnen:
Sarah Bracke, ‘Het verschil kennen: feministische denkwegen uit de neoliberale hallucinaties’, in: Yang, 2002, http://www.yangtijdschrift.be/editorhtml.asp?page=20022l2
Yves Desmet, Standpunt: de prijs van een goedkope prijs’, in: De Morgen, 27 november 2012.
Rik van Puymbroeck, ‘ ‘Daens’, maar nog wat erger’, in: De Morgen, 27 november 2012.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten