De voorbije dagen is er een heus debat ontstaan op de site van The Guardian en op talloze feministische Facebook-groepen naar aanleiding van een interessant artikel over mannelijke ondervertegenwoordiging in gender- en vrouwenstudies.
In dit artikel vraagt de Britse journaliste Zoe Strimpel – die onlangs zelf begon aan een Mphil-opleiding in genderstudies aan de universiteit van Cambridge – zich af waarom ze zo weinig mannelijke medestudenten heeft. Blijkbaar zijn er, in verhouding met het aantal vrouwelijke studentes, enorm weinig mannen die vakken volgen binnen gender- en vrouwenstudies in het Verenigd Koninkrijk, terwijl – en dit haalt Strimpel aan het begin van haar artikel mooi aan – er wel heel wat mannelijke professoren en assistenten zouden zijn die gendergerelateerde vakken doceren. Dit laatste klinkt inderdaad heel paradoxaal – en zelfs patriarchaal, als je tussen de lijnen leest: betekent dit dan dat mannen, ondanks hun numerieke ondervertegenwoordiging, zelfs in gender- en vrouwenstudies nog meer kans maken dan vrouwen om een doctoraats- en/of professorstitel te behalen? Zou het niet vreselijk ironisch zijn om in een vakgebied dat volgens de commentaren op The Guardian-site een matriarchaal, mannenhatend en ultraradicaal feministisch bolwerk is, quota voor vrouwen te moeten invoeren?
Strimpel staat overigens niet alleen als het op deze observatie van masculiene onderrepresentatie aankomt: ikzelf ben tijdens mijn onderzoeksmaster gender and ethnicity studies zowel in Nederland als in de Verenigde Staten héél weinig mannelijke medestudenten tegengekomen. Maar dat geldt evenzeer voor mannelijke docenten: hoewel ik tijdens mijn vorige studies wijsbegeerte voornamelijk les kreeg van (overigens redelijk sympathieke) leden van the Good Ol’ Boys’ club, heb ik de afgelopen twee jaar geen enkele mannelijke genderstudies professor van dichtbij gezien.
Maar ik vraag me – in tegenstelling tot Zoe Strimpel – niet af of ik deze hele problematiek erg, vervelend, of leuk dien te vinden: deze discussie heeft voor mij namelijk weinig met persoonlijke emoties te maken, maar net alles met een patriarchale logica die zelfs – weliswaar op een heel inventieve wijze – binnen het domein van gender- en vrouwenstudies zijn weg heeft gevonden. Zowel de mannelijke, blanke student uit de middenklasse die meent geen enkel belang te hebben bij het volgen van gendergerelateerde vakken, net omdat zijn subjectspositie in onze samenleving gewoonweg nooit bevraagd wordt vanwege diens normativiteit en superioriteit, als de mannelijke potentiële student die uit angst voor homofobe en minachtende uitlatingen maar voor een minder subversief onderzoeksdomein kiest, zijn duidelijk het slachtoffer van dit patriarchale, seksistische en heteronormatieve denken. En deze problematiek is minstens even belangrijk en relevant als die van de onderrepresentatie van vrouwen in de zogezegde ‘minder gefeminiseerde’ academische domeinen. Beide vormen van ondervertegenwoordiging worden namelijk door dezelfde patriarchale culturele logica in stand gehouden – een denken en handelen dat niettemin doorbroken kan worden mits wat verdere bewustwording en feministische reflectie.
Vandaar ook deze volgende slotvraag om de discussie wat te openen: met wat voor concrete acties zouden we tot een beter genderevenwicht kunnen komen in alle academische en wetenschappelijke richtingen en domeinen?
Ik denk dat het verplaatsen van de studiekeuze naar een latere leeftijd van essentieel belang is. Ik weet niet hoe het in Nederland is maar in België moeten leerlingen vanaf hun 12jaar al beslissen welke richting ze uitwillen met hun studie (Latijn, wetenschappen, techniek of beroeps) om dan tegen hun 14de een duidelijk afgebakende keuze te moeten maken. Op die leeftijd heeft men nog niet zijn eigen identiteit kunnen bepalen en is men nog zeer vatbaar voor de klassieke gender-rollen. Als ze in de pubertijd dan hun identiteit beginnen te bepalen gaan ze dat sterk linken aan de studies dat ze volgen ondanks dat deze vaak niet bij hen passen.
BeantwoordenVerwijderenVb. In mijn vroegere school waren 90% van de leerlingen in Techniek-Wetenschappen jongens, langst de andere kant werden de richtingen Humane Wetenschappen en verzorging voor +/- 70% bezet door meisjes. Een trend die zich voorzet in het hoger onderwijs.
Ik denk dat men ook in Nederland op 12 jaar dient te kiezen(al ben ik daar als Belgische niet helemaal zeker van). Niettemin vraag ik me of een latere studiekeuze per definitie ook een andere, minder genderconforme keuze inhoudt?
BeantwoordenVerwijderenIk heb wat rond gesurft en vind niet direct een goed voorbeeld van een vergelijkbaar land waar de studiekeuze later moet worden gemaakt. Maar nu ik er zelf nog eens over nadenk valt het moeilijk te rijmen met de hoeveelheid vrouwen in het hoger onderwijs (gezien veel van de stereotype 'vrouwelijke'-studies zich in het BSO bevinden). Tenzij het waterval-systeem deze stereotypering afremt.
BeantwoordenVerwijderenBij deze schrap ik dus het deel 'essentieel belang' van mijn vorige comment en maak ik er 'een van de deelaspecten' van :-P
Voor Nederlanders :
1.) BSO = broeps-onderwijs dat leidt meestal leidt naar de arbeidsmarkt na het secundaire onderwijs
2.) Waterval-systeem = Een Belgische onderwijsfenomeen waarbij leerlingen hun studie aanvatten in de meest theoretische onderwijstak om dan doorheen hun secundaire loopbaan gestaagd naar minder theoretische richtingen te evolueren.